top of page

Onze anonieme evangeliën, Papias en de evangeliën (deel 6)

In mijn vorige bericht heb ik betoogd dat ergens in de tweede helft van de tweede eeuw een editie van de vier evangeliën is samengesteld door een onbekende redacteur/schrijver, en in Rome in omloop is gebracht, waarin de teksten definitief en mogelijk definitief zijn geïdentificeerd. de eerste keer, als Matthew, Mark, Luke en John. Nu is de vraag: waarom zijn deze namen gekozen?

Dit is een ingewikkelde vraag, en het antwoord is niet eenvoudig of gemakkelijk. Maar ik kan de grote lijnen eenvoudig weergeven: voor twee van de auteurs, Matteüs en Markus, waren er veel oudere tradities die erop wezen dat ze evangeliën hadden geschreven, en de redacteur van de Romeinse editie van de vier evangeliën haakte aan op deze tradities en wees twee van de zijn evangeliën aan hen; en voor de andere twee evangeliën gebruikte de onbekende Romeinse redacteur interne hints binnen Lukas en Johannes zelf om de namen van hun auteurs af te leiden.

Eerst zal ik Matthew en Mark behandelen, te beginnen met dit bericht.

De oude overleveringen die Mattheüs, de tollenaar, en Markus, de ‘tolk’ of ‘vertaler’ van Petrus – zijn persoonlijke schrijver – evangeliën hadden geschreven, zijn terug te voeren op de geschriften van Papias, die ongeveer een halve eeuw voor mijn hypothese een belangrijk werk produceerde. Romeinse editie van de evangeliën zou zijn verschenen; Papias was goed bekend onder vroege proto-orthodoxe schrijvers. Om te begrijpen wat hij te zeggen heeft over Matteüs en Marcus (niet onze evangeliën, maar de mannen Matteüs en Marcus zelf), moet ik eerst wat achtergrondinformatie geven over wie Papias was en wanneer hij aan het schrijven was, enzovoort.

We hebben niet langer het vijfdelige werk van Papias over de uitspraken van Jezus, dat hij de titel “Uiteenzettingen van de uitspraken van de Heer” gaf. Ik vraag wel eens of ik één boek uit het vroege christendom mag kiezen om ontdekt te worden, welk boek ik zou kiezen. Ik zeg meestal “Q”; maar dit is een goede tweede voor mij. We hebben het niet. We hebben er slechts fragmenten van, omdat het zo nu en dan wordt geciteerd door latere kerkvaders, vooral door Irenaeus en Eusebius.

Ik heb een nieuwe vertaling gegeven van alle fragmenten van Papias’ geschriften in mijn editie van de Apostolische Vaders die iets meer dan tien jaar geleden verscheen in de Loeb Classical Library. Dit is wat ik zeg in de inleiding van de vertalingen (die zelf de Griekse en Latijnse fragmenten op tegenover elkaar liggende pagina’s hebben) in de Loeb.

Papias wordt eerst door Irenaeus en vervolgens door Eusebius genoemd als een belangrijke figuur in de vroegchristelijke beweging van de tweede eeuw (Irenaeus, Adv. Haer. 5.33.4; Eusebius, Eccl. Hist. 3.39). Volgens de overlevering kende hij persoonlijk de discipel Johannes, de zoon van Zebedeüs, en was hij een metgezel van Polycarpus (Fragmenten 1, 3). Latere legendes geven aan dat hij in feite de amanuensis van Johannes was, aan wie hij zijn evangelie dicteerde (zie fragmenten 15, 16).

Hij was de bisschop van Hieropolis in Phyrgia (Klein-Azië), vermoedelijk toen Polycarpus bisschop was van Smyrna verder naar het westen. Het is onmogelijk om zijn exacte data te kennen; ze worden traditioneel gegeven als 60-130 CE. Zijn beroemdste werk, de vijfdelige Expositions of the Sayings of the Lord, is aannemelijk ergens tussen 110 en 140 CE gedateerd.

Gedeeltelijk hangt de datering af van de betrouwbaarheid van de berichten dat hij een ooggetuige was van Johannes, de zoon van Zebedeüs, wat hem ergens tegen het einde van de eerste eeuw volwassen zou maken. De overgebleven fragmenten van zijn eigen werk geven echter niet aan dat hij een van de discipelen kende, maar alleen hun volgelingen, die hem vertelden wat de apostelen hadden gezegd, inclusief de mondelinge overleveringen van de uitspraken van Jezus. Het is dus heel goed mogelijk dat hij zijn exposities tot in het derde of vierde decennium van de tweede eeuw heeft geschreven.

Hoewel dit werk niet langer intact is gebleven, bleek het invloedrijk te zijn in vroege proto-orthodoxe kringen van het christendom. Over het karakter, de inhoud en de functie van het werk wordt nog steeds onder geleerden gedebatteerd. Was dit een verzameling van alle leringen van Jezus die Papias uit zowel schriftelijke als mondelinge bronnen kon opsporen? Of was het vooral een ‘commentaar’ op deze leringen? Bevatte het ook een verzameling van of een commentaar op zijn daden? Zou Papias hiermee bedoeld kunnen hebben om de reeds in omloop zijnde geschreven evangeliën te vervangen?

Hoe men deze vragen ook beantwoordt, het zou duidelijk moeten zijn uit de bewaard gebleven fragmenten dat het boek de volgende opmerkelijke materialen bevatte:

(a) verschillende millenniumuitspraken van Jezus die tot in fantastisch detail de utopische staat bespraken die op aarde zou bestaan zodra het Koninkrijk zou komen;

(b) verwijzingen naar verhalen over Jezus die bekend zijn uit andere bronnen (bijv. een verslag vergelijkbaar met het verhaal van de overspelige vrouw, dat later in een andere vorm werd toegevoegd aan manuscripten van het Vierde Evangelie);

(c) overleveringen over de auteurs van de evangeliën die in omloop zijn: Markus als de vertolker van Petrus; Matthew als de verzamelaar van de uitspraken van Jezus in het Hebreeuws (Aramees?);

(d) legenden die de bloederige details verschaffen, niet gevonden in de canonieke verslagen, van het smadelijke lot van de verrader, Judas; en

(e) verwijzingen naar wonderen die door de volgelingen van Jezus na zijn dood werden verricht.

Met deze achtergrondinformatie achter ons zijn we nu in staat om te zien wat Papias heeft gezegd over Mattheüs, de tollenaar, en Markus, de persoonlijke tolk van Petrus, om te zien welke relevantie deze opmerkingen hebben voor het auteurschap van de eerste twee canonieke evangeliën. Dat is wat ik in de volgende post zal nastreven

Comments


Inviting Theology

Our Logo shows unity as a full circle but we approuch theology with respect and with a critical eye

Join our mailing list

bottom of page